Op weg naar de kunst

Bestel hier onze: Gids naar Nederlandse musea Op weg naar de kunst

bespreekt de eigen collectie van musea in Nederland en elders.

BOEKBESPREKING: Piet Mondriaan, de man en zijn foto’s, een droom komt uit

31 juli 2023

TITEL: Mondriaan en fotografie. De kunstenaar in beeld
We weten het maar al te goed: dromen zijn bedrog. Toch, kan hoe onverwachts ook, zelfs na je dood een droom uitkomen. Zo had Herbert Henkels, conservator van wat toen nog het Haags Gemeentemuseum heette, ooit het plan een boek met foto’s over en met Piet Mondriaan diens leven en zijn werk te maken. Helaas sneuvelde ook dit plan.
Ik ontmoette Henkels in 1990 wekelijks in zijn kamer achter de bibliotheek van het museum. Het was er een enorme bende, zoals wel meer in zijn leven in chaos verkeerde. Toch wist hij feilloos de informatie te vinden om me iets te laten zien. Henkels was kenner van het werk van Mondriaan. Hij wist ongelofelijk veel over diens leven en ontwikkeling. Ik kreeg 1x in de week in het laatste uur van mijn werkdag een privécollege Mondriaan.
(meer…)

BOEKBESPREKING: Het museumgebouw dat een kunstwerk werd.

14 juni 2021

TITEL Het Gedroomde Museum – Kunstmuseum Den Haag
Museumarchitectuur is een interessant onderwerp omdat het zo goed weerspiegelt wat men met een collectie van plan is. In de laatste twintig jaar speelt het gebouw een steeds prominentere rol. Soms is het zo aanwezig dat het niet eenvoudig is om kunstwerken enigszins sereen op te stellen. Ooit was dat anders: het gebouw was dienend aan de, vaak nog samen te stellen, collectie.
Een van de allermooiste voorbeelden is het gebouw dat Berlage in samenspraak met de eerste directeur van het Haagse Kunstmuseum bijna een eeuw geleden ontwierp: dienend, toegankelijk, vol daglicht in de zalen voor de beeldende kunst en intiem op de begane grond. Daar plaatsten ze wat toentertijd kunstnijverheid heette. (Inmiddels is dit begrip via toegepaste kunst in design veranderd.) Van Gelder en Berlage wilden voor de jeugd van de werkende klasse de toegang tot de beeldende kunst logisch en makkelijk maken. Dus kwam meteen na de ingang huisraad in optima forma. Dit zou de herkenbaarheid en band met het dagelijks leven versterken. De heren waren Amsterdamse socialisten die door de chique Haagse gemeenteraad waren gekozen om het stad een eigen museum te geven. Zij geloofden nog in het oude socialistische adagio van de verheffing van het volk.


De hal naar de collecties, foto van Gerrit Schreurs uit het boek.

Door hun zachte maar duidelijke hand ontstond een gebouw waar de ontmoeting met kunst een belevenis zou zijn en geen vermoeiende exercitie in overvolle zalen. Hun opzet slaagde en is nog steeds geslaagd. In het filmpje leg ik uit waarom.

Het boek is een ode aan het gebouw. En terecht, ik ken het goed heb er jaren voor mijn werk doorgebracht. Ooit werkte ik in een kantoortje aan de zijkant van het gebouw. Inmiddels zijn dit soort knullige ruimtes  in de grote renovatie van eind jaren 90 gelukkig weer weggehaald. Ik ken de trappenhuizen die u niet kent, de bronzen deuren en het halfduistere depot onder het gebouw. Overal heerst de mensenmaat en zie je onverwachte details, een mooi zeegroen steentje dat wordt afgebiesd met antraciet, de rode en hard blauwe details boven in de erezaal en de prachtige zware glazen deuren met hun bronzen biezen die je met kracht moet open duwen om bij de tentoonstelling te komen. Dit soort details vallen op in de foto’s die Gerrit Schreurs voor het boek maakte. Die deuren zijn overigens bepalend geweest bij de opbouw van de collectie. Toen na de Tweede Wereldoorlog de kunst steeds groter werd, konden alleen die werken worden gekocht die uit elkaar zijn te halen en zo door de soms smalle doorgangen konden!

KINDERBOEK : Berlage en een boef in het museum


Omslag van het kinderboek: Berlage en een boef in het museum.

Sinds jaar en dag maakt het museum bij speciale tentoonstellingen een kinderboek. Geen kindercatalogus maar een verhaal door een auteur en illustrator dat verbonden is met de strekking van de expositie. Niets is logischer dan bij dit boek over het gebouw en de bijhorende tentoonstelling ook een kinderboek verscheen: Berlage en een boef in het museum.


Het boek eindigt natuurlijk goed, maar dat moet je zelf gaan lezen.

Het is grappig en leuk en wie de collectie een beetje kent, herkent allerlei kunstwerken. Overwater biedt een helpende hand door titels bij de kunst te zetten die het vosje zo graag mee naar huis wil dragen. (Leuk om het boek mee naar het museum te nemen om die kunstwerken eens samen op te zoeken.)

GEGEVENS:
Het Gedroomde Museum – Het Kunstmuseum Den Haag
Auteurs: Jan de Bruin, Doede Hardeman, Jet van Overheem.
Uitgever: nai010
176  pagina’s
EAN: 9789462086265
€ 24,95

&

GEGEVENS kinderboek:
Berlage en een boef in het  museum
Auteur: Georgien Overwater
Uitgever: Leopold
Aantal pagina’s: 32
EAN:9789025879174
€15,99

Boekbespreking: Brueghel II in het Bonnefanten

15 mei 2021

TITEL: Brueghel en tijdgenoten, Kunst als verborgen verzet?
Tegenwoordig is door de corona alles anders, zo ook bij ons op de site. We zullen de boeken ook met filmpjes bespreken.

Dit is de eerste aflevering die gaat over de tweede generatie Brueghel naar aanleiding van onderzoek in het Duitse Herzog Anton Ulrich Museum in Braunschweig naar de overeenkomsten tussen de verschillende schilderijen van de Kruisdraging die van Pieter Brueghel, De Jonge, ook genoemd Pieter Brueghel II.
De catlogus werd samen door het Duitse en het Maastrichtse museum gemaakt. Het Bonnefanten heeft vijf schilderijen van Brueghel II in hun eigen collectie. (Deze vijf horen bij het grote langdurige bruikleen van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed aan het museum.) Dit boek gaat niet alleen over de Kruisdraging van  Pieter Brueghel II. Het is gemaakt voor de gelijknamige tentoonstelling tot en met 4 juli 2021 in Museum Bonnefanten te Maastricht. Het boek is ook zonder tentoonstelling de moeite waard, omdat het uitvoerig schilderijen uit hun collectie belicht.
De schrijfwijze van de familie Bruegel  / Brueghel/ Breughel is altijd verwarrend. De oudste is Pieter Bruegel, die zijn naam ook wel eens zo schreef Breughel. Maar tegenwoordig is er overeenstemming Pieter Bruegel zonder h, dat is de oudste van de vele Breughels die nog zouden volgen.
Pieter I is geboren omstreeks 1525 en gestorven in 1569,
Pieter II is geboren omstreeks 1564  en gestorven in 1638 en
Jan is geboren in 1568 en gestorven in 1625. Zij zijn zonen van deze Bruegel.


Portret van Pieter Brueghel II, door Anthony van Dijck, 1630-1632, ets

Kristoffel legt in het filmpje onder andere uit hoe het zit met hun opleiding die ze van hun grootmoeder de schilderes Mayke Verhulst kregen. Door het succes van de schilderijen gebruikten de volgende generaties Brueghel nog jarenlang de voorbeelden van Pieter Bruegel I. (Dus altijd even goed op de jaartallen letten die bij een Brueghel schilderij staan, dat geeft een indicatie!)
De gegevens over het boek staan onder de video.

GEGEVENS:
Brueghel en tijdgenoten, Kunst als verborgen verzet?
Auteurs: Lars Hendrikman, Dorien Tamis
232 pagina’s, 175 illustraties
NL ISBN 9789462623156

€ 32,50

Boekrecensie: De Toorop Dynastie

22 december 2019

Een boek en een tentoonstelling over De Toorop Dynastie:
Het zal je moeder maar wezen.


Omslag van het besproken boek.

“Ik heb ze aan het kruis genageld,” schijnt Charley met grote tevredenheid gezegd te hebben toen het familieportret, De drie Generaties, klaar was waar ze jaren aan werkte. Links staat de gebeeldhouwde kop van de flamboyante Jan Toorop (1858-1928), haar vader, en rechts haar zoon, de introverte Edgar (Eddy) Fernhout (1912-1974). Er tussen, iets lager als de punt in een omgekeerde driehoek, Charley Toorop (1891-1955), Jans dochter en Eddy’s moeder. In het boek lezen we over de drie kunstenaars die zich afzetten tegen elkaar, maar ook niet konden ontsnappen aan de koepel van hun familiegeschiedenis.

Charley draagt haar witte schildersjas waardoor ze op een dokter lijkt. Ze heeft haar arm geheven met een scherpe hoek bij de elleboog, het penseel als een steekwapen in haar hand. Haar ogen zijn wijd opengesperd, haar zal niets ontgaan. Het is een schilderij waar weinig lucht in zit, letterlijk en figuurlijk.  Iedereen en alles staat gebeiteld, van de takken achter het raam en de kop van Jan tot aan de plooien in haar witte jas en de donkere schilderskiel van Eddy. De drie figuren worden verbonden door de twee raamsponningen die in een kruis boven Charley’s hoofd samenkomen en achter de mannen doorgaan.
Zelfs na Jans dood, zo laat ze zien, hoort hij nog steeds bij Charley. De kop van Jan werd in 1921 gemaakt door de beeldhouwer John Rädecker. Het is een voorstudie van het grote Toorop monument dat nog steeds aan de Haagse Jacob Catslaan staat.  Een bronzen afgietsel van De Kop staat in de entree van Museum Kranenburgh in Bergen (NH). Een kilometer van Kranenburgh staat De Vlerken, het huis dat Jan in 1921 door Piet Kramer voor Charley liet bouwen. Een atelierwoning in een late Amsterdamse stijl, geïnspireerd op Engelse cottages, wellicht een verwijzing naar Charley’s Engelse moeder?


Kop van Jan Toorop, John Rädecker (1937-2001), nu in de hal van Museum Kranenburgh, Bergen, Noord Holland

Het huis is hoger en ruimer dan een cottage. In de voorkant zit op de eerste verdieping het enorme atelierraam met witte sponningen. De fotografe Evan Besnyö, een tijd Charley’s schoondochter, maakte in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog talloze foto’s van haar en haar vrienden in de tuin en het huis.

Dynastie
Het boek De Toorop dynastie is een catalogus bij de gelijknamige expositie in het Stedelijk Museum Alkmaar (t/m 26 jan. 2020). Tegelijkertijd is het boek een overzicht van drie generaties kunstenaars uit de Toorop familie en overstijgt daardoor de tijdelijkheid van een tentoonstelling. Voor wie belangstelling heeft voor de Nederlandse figuratieve kunst uit de vorige eeuw is dit een interessant boek waarin naast de grote lijn, ook mooie kleine details staan zoals die opmerking van Charley, dat ze de beide mannen “aan het kruis” nagelde.

De vier auteurs (Mieke Reijnders, Marjan van Heteren, Caroline Roodenbrug en Marja Bosma) hebben vooral parallellen getrokken tussen de kunstenaars en aandacht geschonken aan de wisselwerking tussen de verschillende generaties.
Jan hielp Charley financieel steeds weer. Soms vroeg hij vertwijfeld af waar al dat geld bleef. Hij betaalde de kinderjuffrouw en het dienstmeisje die Charley nodig had om te kunnen schilderen. Hoewel ze een aantal zelfportretten met de kinderen maakte,  kwamen zij “er qua moederlijke aandacht al die jaren bekaaid vanaf. Ze moesten hun eigen weg zien te vinden,” schrijft Marja Bosma. Tegelijkertijd was Charley weer niet te beroerd om het grootste deel van haar erfenis in het tijdschrift, de internationale revue i10, van haar minnaar Arthur Müller Lehning te stoppen. Ze timmerde, net als haar vader, ook aan de weg. Ze zette bevriende kunstcritici in om haar eigen schilderijen en die van Eddy te bespreken.
Naast Bram Hammacher, de kunstcriticus en later directeur van het Kröller Müller, was de kunsthandelaar Jacques Goudstikker belangrijk voor haar ontwikkeling. Die wees haar op de kunst uit de zeventiende eeuw -een zwaartepunt in zijn bedrijf- en deed haar enkele ideeën aan de hand. Zo was er het zijn idee het schilderij de Kaasmarkt van Alkmaar, 1932/33,  te maken met de twee potige kaasdragers diagonaal in het beeld, tegenwoordig in het Stedelijk Museum Alkmaar. Hij bedacht ook het thema van de Maaltijd der vrienden,1932/33, tegenwoordig in het Boijmans. Op het laatste schilderij staan al die haar dierbaar zijn en in de buurt waren. Dat zijn haar kinderen met hun geliefden, Rietveld, Rädecker met vrouw en kind, Jani Roland Holst, Pyke Koch en Wim Oepts. Het is net zo’n programmatisch schilderij als de Drie Generaties dat later zou zijn. Hier staat ze aan de zijkant, maar hoort ze duidelijk bij de moderne kunstenaars en hun families.

Steunende moeder?
Jan Toorop liet Charley vrij in haar ontwikkeling, hij moedigde haar juist aan eigen wegen te zoeken. Zij legde echter een zware druk op Eddy’s ontwikkeling. Hij leerde schilderen van haar en zijn grootvader, maar zij keurde ronduit werk af zoals zijn ‘Mondrianisne’. Ze bedoelde Eddy’s schilderijen van interieurs waar op het eerste zicht vaak een te heldere geometrisch compositie aan ten grondslag ligt. Zij raade hem aan landschappen en stillevens te maken omdat die beter verkopen. In haar inleiding citeert Marjan van Heteren een brief van Eddy die hij na de dood van zijn moeder schreef aan een gemeenschappelijke vriend: “Zij heeft indirect toch veel voor mijn leven betekend, maar het was noodzakelijk ook wat dat betreft een zekere afstand te houden, omdat het zo’n sterke persoonlijkheid was, dat het bijna onvermijdelijk werd invloed te ondergaan of in reactie te gaan – geen van beide zijn goede gronden om je eigen werk uit te bouwen.”
Met deze kennis is het niet vreemd te zien dat Fernhout na de dood van zijn moeder in 1955 vooral  zeezichten maakte. Hierin ontwikkelde hij zijn eigen intense manier van schilderen die uiteindelijk in de abstractie uitmondde.

Exposities door de tijd heen
De tentoonstelling in Alkmaar is niet de eerste expositie waarin de drie generaties zijn verenigd. Het is leuk dat in het boek met kleine afbeeldingen de getoonde kunstwerken van de eerdere edities staan. Zo zie je ook wat vroeger belangrijk werd gevonden aan hun band. De noodzaak van zo’n tentoonstelling werd in het verleden ingegeven doordat Charley geld nodig had (in 1937) mede om Eddy te ondersteunen, zoals haar vader dat bij haar had gedaan, of omdat Eddy (in 1971) het artistieke verschil wilde laten zien.


Eerste zaal van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum van Alkmaar De Toorop Dynastie, (Okt 2019 – jan 2020.)

Jan Toorop was op allerlei manieren een uitzondering in de kunstwereld van zijn tijd. Hij was, zo vond men, door zijn Indische achtergrond exotisch. Belangrijk ook was dat hij door nieuwsgierigheid, meer dan welke Nederlandse tijdgenoot dan ook, op de hoogte was van de internationale ontwikkelingen. Hij bracht de nieuwste kunststromingen mee uit Parijs, Londen en Brussel en liet zijn collega’s in Amsterdam en Den Haag hier ruimschoots in delen. Later zette hij jaarlijks  op de boulevard in Domburg tijdens de zomermaanden een afbreekbaar houten tentoonstellingszaaltje voor de verkoop van zijn eigen werk, maar ook van vrienden, toen nog onbekende jonge kunstenaars als Mondriaan, Gestel, Sluijters, Cornelis Spoor, Jacoba van Heemskerck en zijn dochter Charley.
Charley werd in haar Bergense huis net zo’n middelpunt van haar cirkel met vooral links georiënteerde schrijvers en beeldende kunstenaars. Ze maakte vooral stevige stillevens, treurige moeders met kinderen en liet gebeitelde arbeider-trots uit Zeeuws-Vlaanderen en elders zien. Na haar tia’s, aan het einde van de oorlog, schilderde ze jaarlijks de bloeiende appelboom uit haar achtertuin.
Edgar werd uiteindelijk leraar aan de Haarlemse Ateliers 63, een kunstenaarsopleiding die we nu als masterstudie zouden omschrijven. Hier kreeg ook hij een kring van jonge kunstenaars om zich heen die zich dankzij zijn engagement konden ontwikkelen. In dit didactisch steunende aspect ligt een duidelijke overeenkomst tussen de drie generaties. De verschillen blijven echter levensgroot zoals het boek wellicht ongewild laat zien.

Fenomenale omslag
De boeiendste van de drie kunstenaars vind ik Edgar Fernhout. In zijn vroegste werk zie je invloed van de oude fijnschilders, een trend die vaker voorkwam bij schilders tussen de twee wereldoorlogen. Maar hij werd geen magisch realistische schilder zoals Willink, Koch, of Hynckes. Hij observeerde en koos de moeilijkste onderwerpen zoals een open raam voor een wolkenloze hemel (1933). Tweemaal niets dus, een lichte lucht gekaderd door de raamsponningen, een gordijn en de zoldermuren. Dit mooie schilderij ontbreekt zowel op tentoonstelling, als ook in het boek. In zijn laatste periode, na de dood van zijn moeder, gebruikte Fernhout titels als Winter, Herfst en Kou. Het zijn volledig abstracte werken die bestaan uit toetsten, kleurnuances en korrelige verdikte likjes verf. In het vroege werk zien we de buitenkant van de dingen, zoals het open raam in de zoldermuur, de huid van fruit in stillevens of van mensen in zijn portretten; later zien we de weergave van zijn gevoel bij over de herfst, winter, kou. Die omslag is fenomenaal.


Foto uit het besproken boek De Toorop Dynastie.

In de tentoonstelling en in het boek wordt vaak, soms te vaak, op de overeenkomsten tussen de generaties gewezen. Zo staat er in het boek een Zee van Jan Toorop uit 1887 boven een Zee van Eddy  uit 1958. (In de tentoonstelling hangen ze ook boven elkaar.) In de context van beider werk spelen die schilderijen echter een andere rol. Bij Jan is het een snel schilderij , een van de vele impressionistische werken; voor Eddy werd De Zee, het draaipunt waardoor en waarin hij uiteindelijk de abstractie vond. Formele aspecten duiden niet altijd op dezelfde artistieke insteek, of doelen.

De Toorop Dynastie, bijdragen van Marja Bosma, Marjan van Heteren, Mieke Rijnders en Caroline Roodenburg; Uitgeverij Waanders & de Kunst, 128 pagina’s, paperback, 100 illustraties, Nederlands,
ISBN 978 94 6262 260 9, € 24,50.

T/m  26 januari 2020 is de tentoonstelling De Toorop Dynastie te zien in het Stedelijk Museum te Alkmaar. Het hier besproken boek is de catalogus van die tentoonstelling.

Boekrecensie: Liber Amicorum collectie RMO Leiden

18 juli 2018

Rijksmuseum van Oudheden Leiden, een geschiedenis van 200 jaar
Het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden bestaat 200 jaar. Dat wordt op een zeer opvallende en lovenswaardige manier gevierd met een groots opgezette tentoonstelling, veel activiteiten in het museum en een werkelijk enorm boek van 549 pagina’s dat min of meer chronologische laat zien wat en hoe er werd verzameld. Het formaat is te vergelijken met de Statenbijbel! Dit is dus niet zomaar een boek: het begint nog voor 1818, het jaar waarin de jonge Caspar Reuvens, (1793-1835) tot hoogleraar archeologie in Leiden werd benoemd en eindigt in het laatste hoofdstuk over ‘Onophoudelijk Onontbeerlijk Bezoek’ en het museum als ‘tentoonstellingsmachine‘.
Het museum vandaag dag, zo lijkt het wel, is een instelling waar je zoveel mogelijk mensen naartoe haalt om ze interessante dingen te laten zien. Vroeger was dat anders: het museum was een verzamelplek waar ‘cultuur’, in dit geval bodemvondsten en andere objecten uit verre culturen, werden opgeslagen en bestudeerd. Pas na enkele decennia mocht ook het publiek op geregelde tijden een kijkje komen nemen.

Omslag van het besproken boek

Het boek is een spannend verhaal met diverse verhaallijnen. Die verhaallijnen lopen soms door elkaar en soms overlappen ze elkaar. Een beetje slordig zou je denken, maar anderzijds past dit wel bij een complex overzicht. Het is eigenlijk een liber amicorum, niet voor een persoon, maar voor een belangrijk instituut gemaakt door en voor liefhebbers en kenners.
Het boek bestaat uit een enorm aantal artikelen geschreven door diverse auteurs die elk vanuit hun eigen kundigheid een verhaal hebben neergezet. Uit die verhalen kun je selecteren, zoals je in een groot wandelgebied een route volgt die je af en toe langs bekende wegen brengt. Door hoofdstukken kriskras door het boek heen te lezen kom je voortdurend interessante verhalen tegen. Het boek had Verhalen over een geschiedenis van 200 jaar kunnen heten, met dat verschil dat alle verhalen samen tot een complete geschiedenis leiden. Omdat de verzameling op twee manieren tot stand kwam, begint die geschiedenis al ruim voor 1818.
Enerzijds waren er kooplieden en diplomaten die al dan niet in opdracht in Noord-Afrika, Italie en Egypte eeuwenoude vondsten opkochten en naar Nederland stuurden. De eerste keer gebeurde dat eerder toevallkig. Er was de collectie van het Theatricum Anatonicum, waar men dus ter instructie met lichaamsdelen werkte. In 1621 kwamen een lijkkist met een complete mummie uit Egypte aan, een geschenk van een voormalige student die inmiddels koopman in het Midden-Oosten was geworden. Dit was het begin van de enorm rijke mumieverzameling.  De voormalige snijzaal werd omgedoopt in Kabinet van Anatomie en Rariteiten. Dat is nu dus het RMO.
Anderzijds waren er beroepsverzamelaars die hun collectie schonken of verkochten aan de Universiteit van Leiden. De eerste grote schenking was in 1739 door de rijke Amsterdammer, Gerard van Papenbroek, een uitgeweken Vlaming die ondermeer stukken uit de rijke collectie van Peter Paul Rubens, misschien wel de eerste grote verzamelaar van oudheden, in zijn bezit had.
Zo staat het boek vol met interessante verhalen over vazen, mummies, tempels en grafvondsten, over directeuren, verzamelaars, goden en godinnen, over opgravingen en aankopen en over museumbeleid in volijke en in donkere tijden. De redactie kon beschikken over een enorm archief. Daar is volop gebruik van gemaakt.

Twee foto’s uit het boek van de Nubische tempel uit Taffeh. Links gemaakt in 1900 door Jan H. Insinger  en rechts de tempel in het RMO, foto Eric van den Bandt. (Beide foto’s zijn uit het boek overgenomen.).

De Egyptische overheid schonk deze tempel aan Nederland als dank voor de hulp “aan de grote UNESCO-campagne uit de jaren zestig voor de redding van de Nubische monumenten in Egypte en Soedan, monumenten die anders door de bouw van de Hoge Stuwdam bij Assoean voorgoed verloren zouden zijn gegaan.” De prachtig gerestaureerde tempel is tegenwoordig een museumzaal en staat in de centrale hal van het museum.
In de plaatjes van beelden en scherven en de foto’s van verzamelaars en opgravingen komt de rijkdom van het museum tot leven. Die rijkdom is nauw verweven met het kolonale verleden toen westerse landen zomaar op koopjesjacht gaan, of konden gaan graven in het Midden-Oosten, van Tunesië tot Iran.
Dat kan niet meer. Er zijn nu wetten en internationale afspraken tegen de uitvoer (of roof) van cultureel erfgoed. Anderzijds, dankzij musea in Berlijn, London, Parijs, Boston en Leiden (!) is veel van dat werelderfgoed goed geconserveerd bewaard gebleven. Misschien had de redactie aan deze ethische kwestie nog wat aandacht kunnen besteden. Dan was het een meer dan compleet boek geworden.
KL

Titel boek:
Rijksmuseum van Oudheden Leiden. Een geschiedenis van 200 jaar. Redactie: Pieter Ter Keurs en Willem Wirtz. Zwolle: Waanders / Leiden: Rijksmuseum van Oudheden, 2018, 549 pp.
ISBN 978 94 62621756 NUR 682