Op weg naar de kunst

Bestel hier onze: Gids naar Nederlandse musea Op weg naar de kunst

bespreekt de eigen collectie van musea in Nederland en elders.

Mechelen: Katholieke kerken, de contrareformatie na de Vlaamse geuzen

Een nieuwe beeldtaal
Op het einde van de Bourgondische tijd verschoof de macht en welvaart van Brugge en Gent naar Antwerpen en Brussel. In de overgangstijd, rond 1500, was Mechelen politiek en religieus de stad waar het om draaide. Van alle Vlaamse steden was Mechelen de meest trouwe bondgenoot van het nieuwe Habsburgse bewind. Karel de Stoute richtte er het Parlement van Mechelen op, de hoogste rechtbank van de Nederlanden.
De twee machtige vrouwen uit die tijd betrokken er hun residentie: Margaretha van York (de derde echtgenote en weduwe van Karel de Stoute) en landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, de kleindochter van Karel de Stoute. De laatste was, samen met haar broer Filips, het kind van Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk. Filips (genaamd de Schone ) werd koning van Spanje. De zoon van Filips de Schone, de latere keizer Karel V, werd door zijn overgrootmoeder Margaretha van York in Mechelen opgevoed. Hij speelde hier in haar Mechelse paleis, pal tegenover het paleis van zijn tante Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Savoye, de Landvoogdes van de Nederlanden.

De politieke macht ging samen met de religieuze macht. Mechelen werd het Aartsbisdom voor de Zeventien Provincies. Het katholicisme, de kerken en de kunst floreerden. Het Habsburgse hof verhuisde weliswaar in 1530 naar Brussel, maar Mechelen behield de zetel van het aartsbisdom. De Romboutskerk werd het centrum van die kerkelijke macht in België. De kerk kon gedijen in een stad vol ambachten. Er werd het kostbare laken en meubels gemaakt. Luxe producten als goudleer voor de bekleding van boeken en zelfs muren, kant en de verwerking van albast zorgden voor rijkdom.
Het centrum van de stad is tamelijk intact gebleven, in de kerken hangt en staat het culturele erfgoed. Ondanks de kaalslag door de beeldenstorm en tijdens de Franse overheersing, respectievelijk aan het einde van de 16de en 18de eeuw, is veel bewaard gebleven.


Aan de oostzijde van de Grote Markt staan naast elkaar het Paleis van de Grote Raad (1526) en het Belfort (14de eeuw), samen nu het Stadhuis van Mechelen.

De Grote Markt is nog steeds imposant door het gotische stadhuis met daarnaast de de Lakenhal en het Belfort, de voormalige gildehuizen en een opvallend Schepenhuis. Om de hoek staat als blikvanger de Romboutstoren. De kathedraal in vroeg Brabantse gotiek, is een grote driebeukige kruiskerk met een kooromgang met zeven kapellen achter het koor, zogenaamde straalkapellen. De toren moest, figuurlijk toch, tot in de hemel rijzen, maar rond 1520 is de bouw definitief stilgelegd op een hoogte van 97 meter. De beklimming daarvan is een toeristische attractie.

Vlaamse Geuzen: alles van waarde was weerloos
Door de godsdienstoorlogen in de zestiende eeuw kreeg de kerk het hard te verduren. In Vlaanderen gingen de geuzen als een ware furie te keer, vernietigender dan in de Noordelijke Nederlanden. Veel van het oude interieur, beelden, het koorhek, de koorstoelen en het zilverwerk ging verloren. Het Calvinistische bewind in de stad (1580-1585) verwijderde alles wat naar de katholieke eredienst verwees. Kerken en kloosters werden verwoest.
In de Romboutskathedraal zijn niet meer de schilderijen van Pieter Bruegel de Oude en Pieter Paul Rubens te zien. Tijdens de beeldenstorm verdween een van de eerste schilderingen die Bruegel de Oude maakte: een grisaille van twee heiligen op de zijvleugels van het drieluik op het hoofdaltaar. Het Laatste Avondmaal van Rubens werd tijdens de Frans Revolutie ontvreemd en hangt nu in de Pinacoteca in Milaan.
Na het vertrek van de protestanten zette de katholieke kerk alles op alles om, door een niet eerder gekende uitspatting van kunstopdrachten, te laten zien wie de drager was van het ware geloof. Met de contrareformatie werden de kerken vol gezet met schilderijen, beelden, altaren en meubilair. Ze moesten alle de directe beleving van het Christus verhaal en de verbondenheid met God opwekken.
Uit die tijd na 1585 is toch nog veel bewaard gebleven als je bedenkt dat de secularisatie van de Franse bezetting aan het einde van de 18e-eeuw opnieuw tot een georganiseerde kaalslag leidde. Daarna werden soms schilderijen, altaren, of preekstoelen uit inmiddels opgedoekte kloosters in de kerken gezet.


Gotisch middenschip Sint Romboutskathedraal, met het barok altaar van Faydherbe.

Een pronkstuk in de rechter zijbeuk van de Sint Romboutskathedraal is het schilderij Christus aan het Kruis (tussen de twee moordenaars) van Anton Van Dijck, de leerling en schildersmaat van Rubens in zijn jonge jaren. Dit was het middenpaneel van een drieluik uit de Minderbroederskerk, waar het tijdens de Franse Revolutie was weggehaald. Binnen Europa was er dus ook al sprake van ‘roofkunst’. Een kwarteeuw later kwam het drieluik terug naar Mechelen, weliswaar zonder de zijluiken. De triptiek, geschilderd in 1630, lijkt erg op een eerder schilderij uit 1620 (tegenwoordig in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen). Je ziet dat dit een vroeg werk van Van Dijck is doordat de gezichten veel emotie hebben. Later wordt hij toch meer de elegante Engelse hofschilder. Kijk naar Maria die in totale ontreddering haar handen uitstrekt en ten hemel kijkt; ze kan niet bevatten wat er gebeurt, en links van haar naar Maria Magdalena, die huilend bij de voeten van Christus het kruis omarmt. Achter het kruis kijken figuren mee. Ook wij doen dat, staande voor het schilderij. Zo vormen we als het ware een kring om het kruis. Dat was nu juist de bedoeling van de contrareformatie: de gelovige emotioneel betrekken bij het drama van Christus en zijn moeder.


Christus aan het kruis tussen de 2 moordenaars, Antoon Van Dijck, 1630, Romboutskathedraal.

Zoals andere schilderijen was ook dit schilderij gemaakt in opdracht van een belangrijke persoon, een gilde, of een kloosterorde. Deze kruisiging was een opdracht van de zogenoemde Mindersbroeders, de volgelingen van Fransiscus van Assisi, die als bewijs van zijn uitverkorenheid, de wonden van Christus op zijn lichaam kreeg. Subtiel brengt Van Dijck de aandacht centraal in het schilderij naar de steekwond in de ribbenkast van Christus aan het kruis.
Geen Rubens in de kathedraal maar wel zijn grote voorganger Michiel Coxcie (1499-1592). Coxie werd ook wel Michel de Malines (Mechelen) genoemd omdat hij, mogelijk geboren in Luik, daar werkte. Hij was de eerste grote renaissance schilder in de Nederlanden. Hij werkte een halve eeuw voor Rubens en onderging net als Rubens grote Italiaanse invloed. Coxcie’s grote voorbeeld was Rafaël de grondlegger van de vroege Renaissance, terwijl Rubens de latere renaissance kunstenaars leerde kennen. Coxcie verbleef een tijd in Rome en werkte ook aan het Brusselse hof. Naast een eigen productie maakte hij, niet ongebruikelijk in die tijd, kopieën van beroemde kunstwerken zoals het Lam Gods van Van Eyck en De Kruisafname van Rogier van der Weyden. Coxcie schilderde voor kerken en kloosters Bijbelse onderwerpen op groot formaat.
Rubens heeft Coxcie waarschijnlijk niet gekend, wel van gehoord: toen hij 15 was overleed Coxcie op zeer hoge leeftijd na een val bij de restauratie van zijn triptiek in het stadhuis van Antwerpen. In de Mechelse Romboutskathedraal hangen drie werken die Coxcie maakte toen hij om en nabij de 90 jaar was: De besnijdenis van Christus (1589), het Sint-Joris drieluik (1588) en het Sint-Sebastiaan drieluik (1587).


De Marteling van Sint Joris, rechts de Onthoofding van St. Joris en links St Joris voor de rechter, Michiel Coxie, een opdracht van het Oude Kruisbooggilde, 1588, St. Romboutskathedraal.

Er hangt ook werk van onbekendere schilders uit die tijd, zoals Jan Snellinck, Jean de Saive, Abraham Janssen de Nuyssen en Erasmus (1607-1678). Deze Quellinus was broer van de beeldhouwer Artus Quellinus met wie hij werkte aan de inrichting van het nieuwe stadhuis in Amsterdam.
Gaspar de Crayer (1584-1669) was beroemder in zijn tijd. Hij schilderde al vroeg onder de invloed van Rubens. Hij had later in Brussel, net als Rubens in Antwerpen, een groot atelier waar talrijke opdrachten voor barokke altaarstukken en historiestukken werden uitgevoerd. Hij werd hofschilder en maakte dus veel portretten van de hertogen, bisschoppen en edelen. De productiviteit van de Crayer was zeker net zo enorm als die van Rubens en Jordaens. Net als zij werkte hij met tekeningen en schetsen op basis waarvan zijn leerling-gezellen in het atelier de doeken schilderden.

In de nabijgelegen Sint-Janskerk hangt het middenpaneel van een triptiek met De kruisdraging van Christus en de ontmoeting met Veronica. Met haar doek zou Veronica het zweet van het aangezicht van Jezus hebben afgenomen waarop een afdruk van zijn gezicht op de doek verscheen. De doek zou in Milaan bewaard worden (sic).


De Kruisdraging van Christus met Veronica, Caspar de Crayer, ca 1660, Sint-Janskerk.

De Sint-Janskerk heeft ook Vier Evangelisten van Jacob Jordaens, de protestantse schilder die opmerkelijk grossierde in Bijbelse taferelen voor de contrareformatie van de katholieke kerk. Op het hoofdaltaar staat de Aanbidding der Wijzen, een triptiek van Rubens.


Aanbidding der Wijzen, Pieter Paul Rubens, 1617, Sint-Janskerk.

Rubens zou de triptiek, nadat het in zijn Antwerpse atelier was opgezet, hier ter plekke nog verder hebben afgewerkt. Daar was wel een prijskaartje aan verbonden: 1800 gulden, in die tijd een fenomenaal bedrag. Het kerkbestuur deed er een kleine tien jaar over om het bedrag te betalen. Ook dat had Jordaens van zijn leermeester Rubens geleerd: de nieuwe beeldentaal van de contrareformatie moest goed worden betaald.

Beelden in steen en hout
Prachtig beeldhouwwerk is er in overvloed. Mechelen was eeuwenlang de meubelstad bij uitstek. Dat trok in 16de en 17de eeuw ook diverse beeldhouwers aan. Na de gotiek en de Renaissance ontstond in Italië de barok. De kunst die men in de kerk liet zien, krijgt emotioneel menselijk trekken omdat de clerus zo hoopte de gelovigen direct het Bijbelverhaal, het lijden van Christus en zijn moeder te betrekken. Er werd bewust naar een emotionele band gezocht.
Een mooi voorbeeld is de beeldhouwster Maria Faydherbe (1587-1647), de zus van beeldhouwer Antoon Faydherbe (1580-1653), die op zijn beurt de vader was van de beroemde beeldhouwer Lucas Faydherbe (1619-1697). Er zijn slechts enkele beelden van Maria bewaard waarvan we zeker weten of zij die heeft gemaakt, omdat ze als een van de eersten signeerde, ze zette zelfs haar volledige naam in het beeld. Ze werd niet toegelaten tot de beeldhouwers van het Sint-Lucasgilde. Men vermoedt dat het kwam omdat zij vrouw was. Ze noemde de gildebroeders trouwens minderwaardige opportunisten: ‘dozijnwerkers’.
De Jezuïetenorde, toch ook allemaal mannen, herkende haar vakmanschap en verstrekte haar de opdracht voor het 1,20 hoge beeld van Moeder en Kind in de linker beuk van de Sint Pieter-en-Paulkerk. Op een identiek houten beeldje, waarschijnlijk het model, kerfde zij dat zij het beeld maakte: ‘Maria Faydherbe me fecit’. Christus staat hier naast haar op een sokkel en geeft de indruk van een zelfverzekerd jongetje, de heerser over de wereld. Hij is niet meer een baby die door zijn moeder gedragen wordt.


Maria en Christus, Faydherbe, Sint-Pieter-en Pauluskerk, ca 1640.

De Faydherbes, en de Mechelse beeldhouwers in het algemeen, werden in diverse kerken in Brabant en in de Kempen gevraagd. Lucas Faydherbe (1619-1697) werd de grote barok beeldhouwer van zijn tijd. Hij was als jonge beeldhouwer bij Rubens in Antwerpen in de leer geweest en mocht daar drie jaar als zijn ‘meest dierbare assistent’ bij hem inwonen. Toen hij terug naar Mechelen verhuisde en er met Maria Snyers trouwde, schreef Rubens dat hij de beste beeldhouwer van het land was en dat ‘alle heren en magistraten van steden hem behoren te begunstigen en hun woningen met zijn werk te verfraaien’. Mogelijk werd Faydherbe, mede door die aanbevelingsbrief, een veelgevraagd beeldhouwer niet alleen in Mechelen, maar in heel katholiek Vlaanderen en Brabant. Na beeldenstorm moesten er veel nieuwe tabernakels en heiligenbeelden komen, hij had werk in overvloed.
Faydherbe deed voor de beeldhouwkunst, wat Rubens voor de schilderkunst deed: hij vertaalde als het ware de emoties uit de schilderijen van Rubens naar zijn eigen beelden. Er is sprake van een duidelijke ontwikkeling van vroege monumentale beelden, naar aandacht voor detail en expressie in de latere periode.
Een pronkstuk van de Romboutskathedraal is het hoofdaltaar dat Lucas Faydherbe in 1665 heeft ontworpen. Boven het altaar en de vele heiligenbeelden eromheen prijkt het 3,75, meter hoge beeld van de Ierse heilige Romuldus, naar wie de kerk is genoemd.


De heilige Romuldus, Lucas Faydherbe, 1665, St Romboutskathedraal.

Links in het hoofdkoor staat het grafmonument van aartsbisschop Andreas Cruesen. We zien de bisschop die knielt voor een praktisch naakte Christus die een gouden kruis vasthoudt. Links staat een oude bebaarde man die Chronos, de tijd, voorstelt. De kleding van de bisschop lijkt wel te bewegen in analogie van de tijd (en dus ook van de dood) die op elk moment en onverwacht kan komen. Kijk vooral ook naar de vloer ; een waar kerkhof van prelaten.


Praalgraf van Bisschop Andreas Cruesen, Lucas Faydherbe, 1668, Sint- Romboutskathedraal.

Faydherbe gebruikte minder het volumineuze van Rubens in zijn latere periode toen zijn beelden expressiever werden, maar wel diens subtiel gedrapeerde kleding. Links in de kooromgang staat Madonna met het Kind, deel van een marmeren grafmonument voor de adellijke familie Berthout.
Maria zit op een bankje en heeft alle moeite om de kleine Jezus in evenwicht te houden als hij zich uitstrekt naar de knielende en blijkbaar om vergeving vragende Sint-Ignatius, de stichter van de Jezuïeten orde. Let op de hoed die net over de rand van het monument uitsteekt, het geeft de voorstelling iets huiselijks.


Het grafmonument van de familie Berthout met De Heilige Ignatius en de Maagd Maria met Jezuskind, Lucas Faydherbe, ca 1675, Sint Romboutskathedraal.

De jonge Maria trekt de aandacht: elegant gekleed, vrolijk lachend en meelevend. Haar geluk zou 30 jaar later met de kruisiging van Christus verstoord worden. Dat besef, het lijden van de moeder, zo was de boodschap van Faydherbe, moest de gelovigen aansporen tot een nog dieper geloof.

Architect


Onze Lieve Vrouw van Leliëndaalkerk.

Faydherbe was ook architect van verschillende kerken: de OLV van Hanswijkbasiliek, een koepelkerk, en de OLV van Leliëndaalkerk, de latere kerk van de Jezuïeten. (Waar overigens de gevel al rap van verzakte, zodat die moest worden herbouwd.) Opmerkelijk in de Hanswijkbasiliek zijn twee enorme reliëfs van 4 bij 8 meter in de bogen onder de koepel: De aanbidding door de herders in de stal en De val van Jezus onder het kruis.


De Aanbidding door de Herders in de Stal van Bethlehem, Lucas Faydherbe, 1678, Onze Lieve Vrouw van Hanswijkbasiliek.

Preekstoelen en Biechtstoelen
Er was na de beeldenstorm, de ketterijen, het door Luther en Calvijn aan de kaak gestelde zedelijk verval door de corrupte van de katholieke geestelijkheid een tegenoffensief nodig. De strategie werd in het Concilie van Trente (1545-1563) ontwikkeld. Het protestantisme en andere ketterijen konden zich verspreiden, zo oordeelde het concilie, omdat de clerus had verzuimd de ‘zuivere goddelijke leer’ voldoende bij de mensen te brengen. Het woord van God diende daarom ‘scherper dan de snede van het zwaard vaker en zorgvuldiger verkondigd te worden’ door in de seminaries opgeleide clerus. Tot de belangrijke hervormingen behoorden de preek tijdens de eredienst, de biecht en de bevestiging van sacrament van de communie, waarin de hostie het lichaam van Christus daadwerkelijk aanwezig wordt geacht. Voor deze sacramenten waren nieuwe preekstoelen, biechtstoelen en communiebanken nodig.


Een reeks biechtstoelen in de Sint-Pieter-en-Paulkerk.

Dat hebben ze in Mechelen geweten. Mechelen was lange tijd de meubelstad van de lage landen en een leger van ambachtslieden werd ingezet om het eiken kerkmeubilair te maken. De ambachten van timmerlieden, meubelmakers, beeldsnijders (beeldhouwers) en kleinstekers (makers van kleine sculpturen) floreerden.


De preekstoel in de Sint-Romboutskathedraal, Michiel Vandervoort, 1720.

De opmerkelijkste preekstoel staat in de Romboutskathedraal. Hij komt oorspronkelijk uit de Leliëndaalkerk van de Norbertijnenorde, de zogenoemde Witheren, gesticht door Norbertus van Gennep. De kerk en het Norbertijnenklooster werd tijdens de Franse overheersing, eind 18e-eeuw, gesloten. Het kerkmeubilair werd verkocht en de preekstoel kwam naar de Sint-Rombouts. De preekstoel heeft tal van beelden die elk hun eigen boodschap hebben. Hoog, net onder de kuip links zien we Maria wenend bij het kruis, en rechts daarvan een al even verdrietige Eva. Op de grond rechts liggen de gevallen Norbertus en zijn paard. Volgens de legende was rond 1100 de oorzaak van die val een bliksemschicht vlakbij zijn woonplaats aan de Maas. Norbertus zag hierin een teken van God: leef in armoede en zorg voor de armen.


Detail van de preekstoel in de Sint-Romboutskathedraal.

De preekstoel in de Sint-Jans, ontworpen door Theodor Verhagen die ook als assistent meewerkte aan de Sint-Rombouts preekstoel, is tamelijk eenvoudig: Jezus Christus met een aantal schapen en mensen die ook tot zijn “kudde” horen, jong en oud. Ook hier valt het realisme op. Dit was belangrijk omdat de taal in de kerk, ook de taal van de misviering, nog steeds het latijn was en gewone mensen dit niet verstonden! Dus het beeld moest letterlijk betekenis dragen en de verveling verdrijven.


Luisterende schapen onder de preekstoel in de Sint-Janskerk.

De preekstoel in de Sint-Pieter-en-Sint-Paul kerk is overvloedig in zijn iconografie. De vier apostelen, ieder met hun symbolen, zitten op de wereldbol met allegorische figuren die de vier continenten voorstellen waar het christendom verspreid was. De slang probeert het kwade te brengen. Het houten baldakijn wordt gedragen door engeltjes die er ook bovenop zitten.


Preekstoel in de Sint-Pieter-en-Paulkerk, Hendrik Frans Verbruggen, ca 1700.

De preekstoel in OLV-over-de-Dijlekerk, ontworpen door William Kerrickx, is daarentegen heel eenvoudig: aan de voorkant de vier apostelen met hun symbolen zoals Matheus met de engel boven zijn hoofd en Johannes met de adelaar. Bij de trapopgang staan Mozes en Johannes de Doper, ook hier valt het realisme weer op. Zij zijn een van ons.


Preekstoel Onze Lieve Vrouw over de Dijlekerk, Willen Ignatius Kerrickx, 1718.

Je kunt in deze kerken rustig de tijd nemen, je kunt overal rustig op de kerkstoelen gaan zitten en alles goed in je opnemen. Als je geluk hebt, wordt er op het orgel gespeeld.

Bij Mechelen staan geen Voorzieningen, omdat dit niet voor de kerken opgaat. Wij zijn met de trein gereisd. Het centrum is nog geen tien minuten lopen van het station. Er zijn veel kleine en grotere restaurants.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.